34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kø̜t (Q202p Eys)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuifje:
k‧yfkə (Q202p Eys)
|
kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
leeuwerik:
lieuwərik (Q202p Eys)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (Q202p Eys)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuulke (Q202p Eys),
kŭŭlke i gen kin (Q202p Eys),
kŭŭlke in de kin (Q202p Eys),
kylkə (Q202p Eys)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kūp (Q202p Eys
[(groter dan tijn)]
),
tijn:
tiŋ (Q202p Eys)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (Q202p Eys)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
braaf:
br‧āf (Q202p Eys),
kuis:
kuis (Q202p Eys),
zuiver:
zuuver (Q202p Eys)
|
kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23956 |
kuisheid |
kuisheid:
kuisheid (Q202p Eys)
|
Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17773 |
kuit |
brade:
broa (Q202p Eys),
brŏuə (Q202p Eys),
eieren:
WLD; buiten het lichaam
‧ɛi̯ər, ‧ɛi̯kəs (Q202p Eys),
kuit:
kuut (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
WLD; in het lichaam
ky(3)̄.t (v.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|