24512 |
riet |
riet:
reet (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
-
reet (Q202p Eys)
|
riet [DC 25 (1954)], [SGV (1914)] || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24370 |
rietvoorn |
blankvoorn:
WLD
bla.ŋk˃vō.rən (m.) (Q202p Eys),
ruisvoorn:
WLD
r‧øͅi̯s˃vō.rən (m.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32921 |
rij, wiers |
gemad:
gǝmat (Q202p Eys),
schlaue (du.):
šlǫu̯ǝ (Q202p Eys)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
riejen (Q202p Eys),
varen:
vare (Q202p Eys),
vā.rə (Q202p Eys)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
trochelen:
trǭxǝlǝ (Q202p Eys)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
boa (Q202p Eys),
(m.).
b‧oͅa (Q202p Eys),
champetter (<fr.):
champetter (Q202p Eys),
veldwachter:
(m.).
veͅ.ltwa.xtər (Q202p Eys)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
gendarm (Q202p Eys),
marechaussee (<fr.):
marechaussee (Q202p Eys),
(m.).
ma.rəšo.s‧ē (Q202p Eys)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25186 |
rijp, rijmx |
rouwvrost:
rowvros (Q202p Eys)
|
rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtrijs:
ertriezer (Q202p Eys),
rijs:
rieser (Q202p Eys),
rīēs (Q202p Eys),
rīēser (Q202p Eys)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
25584 |
rijskast |
kast:
kas (Q202p Eys),
rijskast:
rīskas (Q202p Eys)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] || De kast waarin de bolrijs plaatsvindt. In vraag N 29, 35b werd gevraagd in het algemeen waar de bolrijs geschiedde. Het gevolg was een aantal opgaven dat een algemene plaatsaanduiding inhield. Zo gaf men voor de "plaats van de bolrijs" benamingen op als bakkerij (in K 314, L 270, Q 198b), bakhuis (in Q 3, 28, 121, en Q 191), verwarmd vertrek (in Q 30) of warme plaats bij de oven of het fornuis (in L 414, L 318b en L 321), tussen of op meelzakken (in L 331 en L 432) of op hortjes (in Q 112). Deze benamingen zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 35b; N 29, 35a; N 29, 105e]
II-1
|