20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
riestepap (Q202p Eys)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21032 |
rijzen |
gaan:
gǭǝ (Q202p Eys)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rūmpels, rūmpel (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q202p Eys)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
aftrekken:
aaftrikke (Q202p Eys),
stropen:
sjtrø͂ͅpə (Q202p Eys),
vimmen:
vaeme (Q202p Eys)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
rinkstêjeke (Q202p Eys)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
reŋveͅŋər (Q202p Eys),
ringvinger (Q202p Eys)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
omloop:
øͅmlō.p (Q202p Eys)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
schellen:
schelle (Q202p Eys)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
gats:
sterk
ga.ts (Q202p Eys),
zurig:
zurig (Q202p Eys),
z‧uərex (Q202p Eys)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|