22314 |
schaats |
schaats:
sjaatsə (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schaatse (Q202p Eys),
sjātsə (Q202p Eys)
|
Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
schaats:
sjaats (Q202p Eys)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
18243 |
schabbernak |
aparts:
apaats (Q202p Eys)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22155 |
schacht |
schacht:
schagt (Q202p Eys),
šā.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden]),
(m.).
ša.x (Q202p Eys)
|
De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122] || Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): schacht (3) [N 93 (1983)]
II-5, III-3-2
|
28242 |
schachtbok, schachttoren |
gerüst:
gǝrø̜.s (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schachtbok:
ša.t˱bo.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678]
II-5
|
28180 |
schachtdeksel |
deksel:
dę.ksǝl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Het deksel waarmee de uitstromingsschacht is afgesloten om te verhinderen dat de hoofdventilator buitenlucht aanzuigt in plaats van de verbruikte lucht uit de mijn. Het deksel wordt door de liftkooi automatisch geopend. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste opgaven zie men het lemma Schacht. [N 95, 76; monogr.]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
korf:
kø̜.rǝf (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|
28140 |
schachtput |
schachtput:
ša.tpø. t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Ruimte in de nabijheid van de schacht, meestal dicht onder de onderste verdieping, waarin het water dat op de verdiepingen vrijkomt, samenstroomt. [N 95, 789; monogr.]
II-5
|
27475 |
schachtton |
kiebel:
k˙ibǝl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schachtkiebel:
šā.tk˙ibǝl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379]
II-5
|