30101 |
achterwerkers |
achterwerkers:
axtǝrwerkǝš (Q202p Eys)
|
Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.]
II-9
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterrad (Q202p Eys),
hinteste rad:
(o.).
he.ŋəštə ra.t (Q202p Eys)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (Q202p Eys)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17781 |
adem |
adem:
oam (Q202p Eys)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
oare (Q202p Eys)
|
aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24464 |
admiraalsvlinder |
pepel:
pieəpəl (Q202p Eys)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (Q202p Eys)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27880 |
afbikken |
afdrijven:
˙āf˱drī.vǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Loshangende stenen verwijderen die na het bewerken van het gesteente aan de zijwand of het dak van de mijngang zijn blijven zitten. [N 95, 450; N 95, 298; monogr.; Vwo 24; Vwo 40; Vwo 55]
II-5
|
19803 |
afdak |
schop:
sjöp (Q202p Eys)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
27312 |
afdalen |
afgaan:
˙āf˲gǫ.a (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale]),
naar ondenin gaan:
n˙ǫ o.ŋǝn˙e̜ gǫ.a (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41]
II-5
|