23685 |
missie |
missie (<fr.):
missiej (Q021p Geleen)
|
Een meerdaagse reeks preken, gebedsoefeningen e.d. die eens in de 10 jaar in de parochie werd gehouden ter heropwekking en verdieping van het geloof en ter bekering van zondaars [missie, volksmissie?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23394 |
missiekruis |
missiekruis:
missiejkruuts (Q021p Geleen)
|
Een groot kruisbeeld ter herinnering aan een in de parochie gepreekte missie [missiekruis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
damp:
(algemeen)
damp (Q021p Geleen),
¯laaghangende mist¯
damp (Q021p Geleen),
grijs:
¯laaghangende mist¯
gries (Q021p Geleen),
nevel:
zonder onderscheid
nevel (Q021p Geleen)
|
mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|
23678 |
misweek |
misweek:
mèswaek (Q021p Geleen)
|
Een misweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23553 |
miswijn |
miswijn:
mèswien (Q021p Geleen)
|
De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24929 |
modder, slijk |
knoei:
knáoij (Q021p Geleen),
prats:
pratsj (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
slodder:
(als honjt, ronjt, monjt etc.)?
sjlŏdder (Q021p Geleen)
|
modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] || modder, slijk
III-4-4
|
17833 |
moe |
moeg:
meug (Q021p Geleen),
mø:ch (Q021p Geleen)
|
moe [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
19198 |
moed |
courage (fr.):
couraasj (Q021p Geleen),
courage (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
dae haet couraasj (Q021p Geleen),
moed:
mood (Q021p Geleen)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
mam:
mam (Q021p Geleen),
mem:
mem (Q021p Geleen),
moeder:
moder (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
mooder (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
mōdər (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
zie moder is awt
moder (Q021p Geleen)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || moeder; ik ga met mijn moeder naar de markt; volw. [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23928 |
moeder gods |
moeder gods:
de mooder gods (Q021p Geleen)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|