22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
21492 |
geburen |
buurt:
buurt (Q021p Geleen),
naburen:
de naober (Q021p Geleen),
naobere (Q021p Geleen)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedenke (Q021p Geleen),
gedĕnken (Q021p Geleen)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
geduip waere (Q021p Geleen)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17545 |
gedrongen persoon |
ton:
t is n tón (Q021p Geleen)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen:
gedronge (Q021p Geleen)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19256 |
gedupeerd |
slecht bekomen:
sjlèch bekömme (Q021p Geleen)
|
veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurend gebed:
altieddoerend gebaed (Q021p Geleen)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwĕĕ (Q021p Geleen),
gedwiâê (Q021p Geleen)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gael verf (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
gaelverf (Q021p Geleen)
|
Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|