19979 |
grommen |
grommen:
gromen (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
grôme (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
erf:
ɛrǝf (Q021p Geleen),
goed:
gōt (Q021p Geleen)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ęrt (Q021p Geleen),
grond:
gronjtj (Q021p Geleen)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
27829 |
grondgalerij |
grondgalerij:
gronjtjgalǝri (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grŏndjwater (Q021p Geleen),
als: honjt (hond), ronjt (rond), monjt (mond). De exacte weergave van deze uitspraak kan ik in de lijst niet vinden.
gronjtwááter (Q021p Geleen)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25005 |
groot in zijn soort |
gevaarte:
e gevaarte (Q021p Geleen),
kabeier:
kèbeijer (Q021p Geleen)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bes:
bésj (Q021p Geleen),
grootmoeder:
groatmooder (Q021p Geleen),
groatmōdər (Q021p Geleen),
groätmoder (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
mem:
mem (Q021p Geleen),
oma:
ōma (Q021p Geleen)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
baa:
baa (Q021p Geleen),
grootvader:
groat˃vādər (Q021p Geleen),
groätvader (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
opa:
ōpa (Q021p Geleen)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
xruāt (Q021p Geleen),
Opm.: de oa netals de Fr. oi.
groat (Q021p Geleen),
ps. boven de a staat nog een ? en een trema; deze combinatieletter is niet te maken.
grōat (Q021p Geleen),
ps. onder de sjwaa staat nog een boogje; deze combinatieletter is niet te maken.
grūət (Q021p Geleen)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hōf (Q021p Geleen),
hǭf (Q021p Geleen)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|