21347 |
knecht |
knecht:
nuje knecht (Q021p Geleen)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
28060 |
knecht voor het ondergronds toilet |
kiebelmajoor:
kibǝlmajōr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De man die ondergronds de W.C.-tonnen moest verwisselen. [monogr.; N 95, 77 add.]
II-5
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (Q021p Geleen)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knēi̯ǝ (Q021p Geleen),
kneden:
knaǝi̯ǝ (Q021p Geleen),
knēi̯ǝn (Q021p Geleen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
duwen:
duuje (Q021p Geleen),
pitsen:
pitsjen (Q021p Geleen),
wringen:
vrènge (Q021p Geleen)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pitsje (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
(= pijn doen).
pitsjen (Q021p Geleen)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
27870 |
knepper, petard |
knepper:
knɛpǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Schietgat dat geladen is met één patroon. Een "knepper" wordt voornamelijk gebruikt om een harde brok gesteente van kleine omvang te verbrijzelen. Wat betreft het woordtype "pétard", deze term wordt volgens de studies van Defoin en Vanwonterghem weliswaar onder andere ook omschreven als "hulpschot", maar wordt volgens Haust (pag. 159) toch vooral in de hierboven beschreven betekenis gebruikt: "petite mine de cm 30 à cm 40 de profondeur, servant à dégager la roche. [N 95, 440; monogr.; Vwo 594]
II-5
|
27871 |
knepperen |
knepperen:
knɛpǝrǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Schieten met één boorgat en één patroon om resten van steen in de zijwand te verwijderen (Loontjens pag. 35). [N 95, 412; monogr.]
II-5
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blötsjen (Q021p Geleen),
WLD
blätsje (Q021p Geleen)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
kne.j (Q021p Geleen),
knee (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|