e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning keuken: kø̄kǝ (Geleen) De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a] I-6
kookkachel, fornuis fornuis: foͅrny(3)̄s (Geleen) fornuis [SGV (1914)] III-2-1
kookpot kasserol: kasserol (Geleen) soepterrien III-2-1
kooksel gekookte, het -: ət gəaoktə (Geleen), kook, de -: de kaok (Geleen) kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)] III-2-3
kool, algemeen: een krop kool hoofd: witte of rode kool  uij (Geleen), hoofdje: eigen spellingsysteem additie bij vraag 117 e.v. Men sprak altijd van een "Hötje moos (klein kooltje): Hötje sjla (kleine bol/krop sla) Hötje roêdmoos (kleine rode kool) Hötje kappes (kleine savoye kool) > hoofdje / Vgl. Sittards Wb., blz. 142: n Hötje mous: een klein kooltje  hötje (Geleen), hoofdje moes: eigen spellingsysteem additie bij vraag 119 men spreekt over een "hötje moos"  hötje moos (Geleen), eigen spellingsysteem additie bij vraag 119 men spreekt over een "hötje rôêad moos"  hötje rôêad moos (Geleen), kappeshoofdje: eigen spellingsysteem additie bij vraag 119 men spreekt over een "kappeshötje"  kappeshötje (Geleen) kool [N 82 (1981)], [N 82 (1981)] I-7
koolbank koolbank: kǭǝlbaŋk (Geleen  [(Maurits)]   [Eisden]) Een koollaag bestaat in de regel uit verschillende bankjes kool die onderling gescheiden zijn door laagjes steen of doorgroeid gesteente. Langs deze gelaagdheid laat de kool los. [N 95, 476; monogr.] II-5
koolfront koolfront: kǭlfrǫnt (Geleen  [(Maurits)]   [Zolder]) De zijde in de lengterichting van de pijler die in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. [N 95, 474; monogr.; N 95, 398; Vwo 432] II-5
koolgruis gruis: grȳs (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Koolgruis. Jongeneel (pag. 42/49) maakt onderscheid tussen "mascherang" en "pof". Met de eerste term duidt hij kolengruis met grote stukken aan, met de tweede kolengruis met kleine stukken. Zie ook de lemmata Stukkool en Schachtkool. [N 95, 465; monogr.] II-5
koollaag kolenlaag: kǭlǝlǭx (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), laag: ǫǝx (Geleen  [(Maurits)]   [Emma]) [N 95, 186; N 95, 472; monogr.] II-5
koolmees, mees bijmees: bìemeìsj (Geleen), bijmeesje: bīēmèjsjke (Geleen) koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)] || mees [SGV (1914)] III-4-1