e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
homp, brok, klont klot: klot (Gelinden) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hōͅnt (Gelinden, ... ), hø͂ͅ.nt (Gelinden) hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-2-1
honing honing: hø̄jǝniŋk (Gelinden), hō.neŋk (Gelinden) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
hoofdbord kop: kǫp (Gelinden) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofddoek doek: duk (Gelinden), hoofdneusdoek: hø̜i̯tnø̜i̯zduk (Gelinden), neusdoek: nøjzduk (Gelinden) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] I-4, III-1-3
hoofdkaas galantine: gəlán’team (Gelinden), hoofdkaas: er zit lever in  høͅykieͅs (Gelinden) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
hoofdkussen hoofdkussen: høͅi̯tkøsə (Gelinden), oorkussen: ōrkøsə (Gelinden) hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdpijn hoofdpijn: höitpeen (Gelinden) ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdstel kopstuk: kǫpstøk (Gelinden), toom: tǫu̯m (Gelinden) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd hoog tijd: hauch tèət (Gelinden) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3