e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prutsen broddelen: broddele (Genk), fritselen: fretsele (Genk), fritsele (Genk), frotselen: frotsele (Genk), frottelen: froddele (Genk), frutselen: ergens aan frutselen (Genk), frutselen (Genk, ... ), hoddelen: hoddele (Genk), klommelen: klommelen (Genk), klòmmele (Genk), knoeien: knoeien (Genk), knommelen: knōmele (Genk), met prullen bezig zijn: met prullen bezig zijn - mv = prullen (Genk), potkarren: potkaare (Genk), potteren: pottere (Genk), prutselen: prutselen (Genk), prutsen: pritse (Genk), pritsen (Genk), prutse (Genk), prutsen (Genk, ... ), pruətsə (Genk), werkwoord en meervoud van prits  pritsə (Genk), sukkelen: siggele (Genk), troddelen: troddele (Genk), vodderen: voddere (Genk) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || futselen, frutselen || klungelen || klungelen, prutsen || onhandig en slecht afwerken || prutsen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slecht werk afleveren || sukkelachtig te werk gaan || sukkelen || te werk gaan op onnozele wijze III-1-4
prutser frutselaar: fritselaer (Genk), hoddelaar: haddelaer (Genk), pejoeter: pejoeter (Genk), prutser: pritser (Genk), sukkelaar: siggelaer (Genk), vodderaar: vodderaer (Genk) iemand die slecht werk levert || klungelaar || prutser || sukkelaar || sukkelaar, snul III-1-4
prutswerk geknoei: wat ə geknoei (Genk), prutswerk: pritswaerk (Genk), voddenwerk: voddewaerk (Genk) prutswerk || slordig werk || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
puber snotbel: snotbel (Genk), snotjong: snotjing (Genk), snotter: snotter (Genk) iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] III-2-2
puimsteen puimsteen: pomstęjn (Genk), pumstęjn (Genk), pǫwmstēn (Genk) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
puistjes brobbels: broͅbel (Genk), brobbeltjes: brebəlkəs (Genk) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
punaise punaise (fr.): penèès (Genk) Duimspijker, punaise (Fr.). III-3-1
pungel schoofzak: sxōfzak (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I]) De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579] II-5
punt van het blad van de zeis tip: tep (Genk) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punthamertje klein hamertje: klēn hɛmǝrkǝ (Genk) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9