27936 |
hoekijzer |
hoekijzer:
hoekijzer (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.]
II-5
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
koͅrnər (Q003p Genk)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
30074 |
hoeksteen |
hoeksteen:
hukstēn (Q003p Genk)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
29940 |
hoektroffel |
hoek:
huk (Q003p Genk)
|
Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.]
II-9
|
22358 |
hoepel |
reep:
reep (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
rêep (Q003p Genk),
/
reep (Q003p Genk),
reif (Q003p Genk),
repel:
men reepelde op 2 manieren : met stokje over de reepel strijken of het stokje aan de naar binnen gebogen buitenkant houden en vooruit duwen
reepel (Q003p Genk),
ring:
ring (Q003p Genk),
rink (Q003p Genk)
|
/ [SND (2006)] || 3. Fietsvelg zonder banden of spaken (als hoepel benut). || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || fietsvelg [SND (2006)] || Reep. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
bet de reep spelen:
meestal een oud fietswiel
be de reep spelen (Q003p Genk),
repelen:
reepele (Q003p Genk),
men reepelde op 2 manieren : met stokje over de reepel strijken of het stokje aan de naar binnen gebogen buitenkant houden en vooruit duwen
reepele (Q003p Genk),
repen:
reepe (Q003p Genk),
/
reepe/ (Q003p Genk),
ringen:
rinke (Q003p Genk),
ringjagen:
bedoelt men g in pl. van X?
ring jaXe (Q003p Genk),
ringspelen:
ring spîle (Q003p Genk)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || hoepelen [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
krucht:
krøxt (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale]),
kuch:
køx (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964]
II-5
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
boͅus (Q003p Genk),
chapeau (fr.):
šapo. (Q003p Genk)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
boͅus (Q003p Genk),
chapeau (fr.):
šapo. (Q003p Genk)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
27818 |
holle boor |
holboor:
holboor (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|