34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hurǝ (Q003p Genk),
hurǝn (Q003p Genk),
hȳrǝ (Q003p Genk),
hīǝn (Q003p Genk),
hūǝ.rǝn (Q003p Genk),
hūǝrǝn (Q003p Genk)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24169 |
hop |
hop:
hoep (Q003p Genk),
hup (Q003p Genk)
|
hop || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, III-4-1
|
19675 |
hor |
raam:
roͅm (Q003p Genk)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
17733 |
horen |
horen:
hīrə (Q003p Genk)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18233 |
horloge |
horloge:
een goo herloege (Q003p Genk),
een xo orlūzĭ (Q003p Genk),
herloehzjie (Q003p Genk),
ge = zje
een gooën erloge (Q003p Genk)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || uurwerk
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
hinkepoot:
hinkepoet (Q003p Genk),
honkepoot:
hoenkepoet (Q003p Genk),
klompenvoet:
kloempevoet (Q003p Genk)
|
Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hâgen (Q003p Genk)
|
houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
fel zijn (met):
feͅl zijn meͅt īmand (Q003p Genk),
heͅ ɛs fɛl mɛt vodər ɛn mudər, mɛt Pa ɛn Ma, mɛt noͅnk ɛn tant, mɛt de boͅəs ɛn gəbur, mɛt də timərman (Q003p Genk),
gaarne zien:
iemend gain zien (Q003p Genk),
houden aan:
hēͅ hāxt ōͅn vōͅdər en mōdər, ōͅn noŋk ən tant, ōͅn də mijstər en də gəbōr, ōͅn d (Q003p Genk),
houden van:
hè hilt feel van ze voader en ze moeder, van pa en moeder, van Nonk en tant, van de meester en zɛn geboeren, van de chrijnewerreker (Q003p Genk),
van iemend hagen (Q003p Genk)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetboer:
vetbur (Q003p Genk)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
32766 |
houten eg |
houten [eg]:
hōǝ.tǝ [eg] (Q003p Genk)
|
De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|