e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoorn van de koe hoorn: hurǝ (Genk), hurǝn (Genk), hȳrǝ (Genk), hīǝn (Genk), hūǝ.rǝn (Genk), hūǝrǝn (Genk) [N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.] I-11
hop hop: hoep (Genk), hup (Genk) hop || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.] I-5, III-4-1
hor raam: roͅm (Genk) een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)] III-2-1
horen horen: hīrə (Genk) horen [N 10b (1961)] III-1-1
horloge horloge: een goo herloege (Genk), een xo orlūzĭ (Genk), herloehzjie (Genk), ge = zje  een gooën erloge (Genk) een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || uurwerk III-1-3
horrelvoet hinkepoot: hinkepoet (Genk), honkepoot: hoenkepoet (Genk), klompenvoet: kloempevoet (Genk) Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)] III-1-2
houden houden: hâgen (Genk) houden (houwen) [ZND m] III-1-2
houden van fel zijn (met): feͅl zijn meͅt īmand (Genk), heͅ ɛs fɛl mɛt vodər ɛn mudər, mɛt Pa ɛn Ma, mɛt noͅnk ɛn tant, mɛt de boͅəs ɛn gəbur, mɛt də timərman (Genk), gaarne zien: iemend gain zien (Genk), houden aan: hēͅ hāxt ōͅn vōͅdər en mōdər, ōͅn noŋk ən tant, ōͅn də mijstər en də gəbōr, ōͅn d (Genk), houden van: hè hilt feel van ze voader en ze moeder, van pa en moeder, van Nonk en tant, van de meester en zɛn geboeren, van de chrijnewerreker (Genk), van iemend hagen (Genk) Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] III-3-1
houder van slachtvee vetboer: vetbur (Genk) [N 3A, 77d] I-11
houten eg houten [eg]: hōǝ.tǝ [eg] (Genk) De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2