21518 |
weekblad? |
illustratie (<fr.):
elùstoͅti (Q003p Genk)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18166 |
weer genezen |
weer op zijn chic (fr.):
wir op zijnə chek (Q003p Genk),
weer op zijn stekken:
wier op zijn stekker (Q003p Genk),
weer op zijn stokken:
wier op z`n stekke (Q003p Genk)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
17575 |
weerborstel |
weerstruif:
wērstrof (Q003p Genk)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
wèèrlichte (Q003p Genk)
|
bliksemen, weerlichten
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
werlicht (Q003p Genk),
wèèrlicht (Q003p Genk)
|
bliksem || weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
sterk in de muil:
stɛ̄.rǝq˱ ęn ǝ mǫu̯l (Q003p Genk)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
21247 |
weg |
baan:
boan (Q003p Genk),
weg:
chaŋ hɛt nən dɛkə stoͅk op də wech zīn lɛgə (Q003p Genk),
jang heĕt nen dikke stek op te wèech siēen ligge (Q003p Genk),
weg (Q003p Genk),
wɛ.x (Q003p Genk),
žaŋ hid ənən dikə stɛk op tə wɛ.g zi.ən ligə (Q003p Genk)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
wegscharren:
weg schare (Q003p Genk)
|
Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
achteraut boere (Q003p Genk)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|