e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke hakken schijthak: šęi̯thak (Genk) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke leverziekte waterkont: wǭtǝrkont (Genk) Dikke leverziekte, leucose, is een virusziekte. De aangetaste dieren hebben een dorre kam; ze zien er bleek uit. Ofschoon de dieren erg vermageren, maakt het achterlijf een dikke indruk. Soms is de te dikke lever te voelen in de buikholte. [N 19, 64; monogr.] I-12
dikke neus trompneus: troempnoās (Genk) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] III-1-1
dikke, warme mantel dikke jas: nen dikke jas (Genk, ... ), voor mannen  nen dikke jas (Genk), dikke mantel: nen dikke mantel (Genk), voor vrouwen  nen dikke mantel (Genk) een dikke mantel [ZND 31 (1939)] III-1-3
dinsdag dinsdag: deesdig (Genk) dinsdag III-4-4
dinsdag voor aswoensdag carnavaldinsdag: carnavaldeesdaag (Genk) de naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag] [N 112 (2006)] III-3-2
diploma, houwersdiploma diploma: diploma (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Wilhelmina]) Na het volgen van de cursus voor houwer of elektricien krijgt men het bijbehorende diploma. [N 95, 995] II-5
dirigent dirigent: diregent (Genk) de leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester] [N 112 (2006)] III-3-2
dissel dissel: desǝl (Genk), disselboom: desǝlbōm (Genk) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
disselen desselen: dɛsǝlǝ (Genk) De specifieke benaming voor het werken met een dissel om het stuk de grove vorm van een klomp geven. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N 97, 56; monogr.] II-12