34119 |
forsgebouwde koe |
geblokte koe:
gǝblǫktǝ kuu̯ (L164p Gennep)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
20047 |
forsythia |
chinees-klokje:
Opgegeven door L 159
Chinees klökske (L164p Gennep)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
33528 |
framboos |
framboos:
mv: -ozen
frambozen (L164p Gennep)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franje:
franje (L164p Gennep),
franjǝ (L164p Gennep)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
25240 |
fris weer |
koud:
kààld (L164p Gennep)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
froonselə (L164p Gennep)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
mojjeke (L164p Gennep),
mŏjeke (L164p Gennep),
moͅi̯əkə (L164p Gennep),
#NAME?
mòjkə (L164p Gennep)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)] || meuken, rijpen || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
groezen:
groeze (L164p Gennep),
grōēzə (L164p Gennep)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
bakken:
bakken (L164p Gennep),
braden:
braojə (L164p Gennep),
fruiten:
fruiten (L164p Gennep)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
fŭŭk (L164p Gennep)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|