18087 |
heupjicht |
ischias:
igias (L164p Gennep)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
högtə (L164p Gennep),
hø͂ͅgt (L164p Gennep),
hø͂ͅgte (L164p Gennep),
én högtə (L164p Gennep),
laag:
leeg (L164p Gennep)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
mep:
mèp (L164p Gennep)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L164p Gennep),
hāk (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
hiel:
hiel (L164p Gennep)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kontefoor (L164p Gennep)
|
leren hielstuk aan binnenzijde van schoen
III-1-3
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege nŏ den ŏajem (L164p Gennep),
hīēgə (L164p Gennep)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
benauwd hebben:
benauwd hébbə (L164p Gennep),
reutelen:
reutelen (L164p Gennep)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hikkepik:
hikkepik (L164p Gennep)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hindere (L164p Gennep)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22777 |
hinkelblokje |
blok:
stukje steen of scherf
blok (L164p Gennep),
hinkelsteen:
hi.nkelsteen (L164p Gennep)
|
hinkelblokje [VC 10] || Hinkelsteen, platte steen om bij het hinkelen vanaf het beginpunt steeds een vak verder te gooien.
III-3-2
|