18863 |
boos |
geraakt:
gerákt (L164p Gennep),
kwaad:
kwoad (L164p Gennep),
kwŏj (L164p Gennep)
|
01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
roeiboot(je):
roeij-boot (L164p Gennep)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
plank:
plāŋk (L164p Gennep),
telder:
tɛldər (L164p Gennep),
tɛ̄ldər (L164p Gennep)
|
bord || Plank waarop de draaier werkstukken van een bepaalde afmeting plaatst om deze door een helper naar de droogplaats of droogzolder te laten brengen. De rayonplank (Q 95) bevond zich in de rayonwagel (r\jǫnwāg\l), een wagen waarop de voorraden werden gestapeld. [N 49, 51a; monogr.]
II-8, III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
telderrek:
tɛ̄ldərreͅk (L164p Gennep)
|
bordenrek
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
borduren (L164p Gennep)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
27335 |
boren |
boren:
bǭrǝ (L164p Gennep)
|
[N 53, 180a; monogr.]
II-12
|
21302 |
borg |
borg:
börg (L164p Gennep)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
21879 |
borgen |
uitstel geven:
ŭŭtstél géévə (L164p Gennep)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borreltje:
bòrreltjə (L164p Gennep),
drupje:
drøͅpkə (L164p Gennep),
korn-tje:
køͅrntjə (L164p Gennep),
schnaps (du.):
snaps (L164p Gennep)
|
borrel || borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje || jenever, borrel
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
bòrrelə (L164p Gennep),
bòrrələ (L164p Gennep),
koken:
koaken (L164p Gennep),
in een kolk bijvoorbeeld
⁄t woater kŏkt (L164p Gennep)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|