21178 |
boot(je) |
boot(je):
bootsje (Q173p Genoelselderen),
bōtšə (Q173p Genoelselderen)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bøͅrəch blājvə vør imot (Q173p Genoelselderen),
borg stellen:
ne bĕrg stèllen (Q173p Genoelselderen)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich höb ənə kā op mən bos (Q173p Genoelselderen)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
riem:
rīm (Q173p Genoelselderen)
|
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bos (Q173p Genoelselderen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (Q173p Genoelselderen)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
achterwaarts [eggen]:
ā.tǝrjats (Q173p Genoelselderen)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (Q173p Genoelselderen),
bø̜tǝr (Q173p Genoelselderen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boterram (Q173p Genoelselderen),
kant:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 (oud)
kaant (Q173p Genoelselderen)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
32948 |
botteriken |
haletten:
halętǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Dit lemma geeft aanvullende informatie bij het lemma botterkken in wld I.3: "de ladderachtige constructie die voor en achter op de hoogkar wordt geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten". Dit lemma bevat alleen maar meervouden. [JG 2b]
I-13
|