25133 |
druppel |
drup:
drøp (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
ps. omgespeld volgens Frings.
drøͅpə (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dauve hate ... (Q173p Genoelselderen)
|
Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
dø͂ͅjəl (Q173p Genoelselderen),
duizel:
dø͂ͅzəl (Q173p Genoelselderen),
verduizeld:
hə vilt vərdaizəlt (Q173p Genoelselderen)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
dorren:
dōrre (Q173p Genoelselderen)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
duur (Q173p Genoelselderen),
dy(3)̄r (Q173p Genoelselderen)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19330 |
dwarsdrijven |
terwarsdrijven:
tərwjās drāivə (Q173p Genoelselderen)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
terwarsdrijver:
wo ənə tərwja͂sdrāivər (Q173p Genoelselderen)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
21313 |
eed |
eed:
ēͅt (Q173p Genoelselderen)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
sporen:
spuǫrǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|