20782 |
haas |
haas:
haas (Q018p Geulle)
|
haas [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
22348 |
haasje-over |
bokjespringen:
bøͅkskə sjpreͅŋə (Q018p Geulle)
|
Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18986 |
haast hebben |
jakkeren:
jakkere (Q018p Geulle)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
gejaagd:
gejaag (Q018p Geulle)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (Q018p Geulle)
|
hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
25143 |
hagelbui |
hagelbui:
hagelbu (Q018p Geulle)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
hagelkruus (Q018p Geulle)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelskoren:
hagelskeun (Q018p Geulle)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q018p Geulle)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
18180 |
hak van een schoen |
pollevie:
pollevie (Q018p Geulle)
|
hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|