e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haas haas: haas (Geulle) haas [DC 07 (1939)] III-4-2
haasje-over bokjespringen: bøͅkskə sjpreͅŋə (Geulle) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast hebben jakkeren: jakkere (Geulle) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig gejaagd: gejaag (Geulle) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Geulle) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui hagelbui: hagelbu (Geulle) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelkruis hagelkruis: hagelkruus (Geulle) Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hagelsteen, hagelkorrel hagelskoren: hagelskeun (Geulle) hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hak hak: hak (Geulle) Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5
hak van een schoen pollevie: pollevie (Geulle) hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3