28482 |
open broed |
jong broed:
joŋk brōt (Q018p Geulle)
|
Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c]
II-6
|
21548 |
openbare verkoop |
uitroep:
oetreup (Q018p Geulle),
veiling:
veiling (Q018p Geulle)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)] || openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
aarden weg:
arwatte wèèg (Q018p Geulle)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18199 |
openbroek met linten |
broek:
brook (Q018p Geulle)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18163 |
opereren |
opensnijden:
aopesjnieje (Q018p Geulle),
opereren:
oopereere (Q018p Geulle)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30321 |
opgelegde naald |
halfhoutsluiting:
hāfhǫwtslø̜jteŋ (Q018p Geulle)
|
Tweevleugelramen sluiten met een naad tegen elkaar. Om deze naad dicht te houden wordt de ene vleugel aan de voor- en de andere aan de achterzijde voorzien van een rechtopgaande lat waarvan de ene helft half over de naad reikt en het andere gedeelte op de vleugel is bevestigd. Deze latten worden naalden genoemd. [N 55, 45a; N 55, 46]
II-9
|
19293 |
ophitsen |
ophitsen:
ophitse (Q018p Geulle),
opstoken:
opsjteuke (Q018p Geulle)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetsjeije (Q018p Geulle)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
⁄t klièrt op (Q018p Geulle)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
opletten:
lette op (Q018p Geulle),
oppassen:
op passe (Q018p Geulle)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|