22371 |
schommel |
schokkel:
sjokkel (Q018p Geulle)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjokkele (Q018p Geulle)
|
Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21427 |
schoolhoofd |
hoofd:
hoof (Q018p Geulle)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
šoandoͅxtər (Q018p Geulle),
šoəndoͅxtər (Q018p Geulle)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
šoanmōdər (Q018p Geulle),
šoənmōdər (Q018p Geulle)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
šoanau̯ərs (Q018p Geulle),
šoənau̯ərs (Q018p Geulle)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonvader:
šoanvādər (Q018p Geulle),
šoənvādər (Q018p Geulle)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
šoanzōn (Q018p Geulle),
šoənzōn (Q018p Geulle)
|
schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
zwegerse:
swēͅgərsə (Q018p Geulle),
zwēͅgərsə (Q018p Geulle)
|
schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
27939 |
schoor |
schoor:
šǭr (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle),
stijp:
stip (Q018p Geulle)
|
Balk die ter versteviging van het gebint tussen makelaar en spantbeen wordt aangebracht. Zie ook afb. 49m. [N 54, 163] || Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr] || Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|