id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20066 | zonnebloem | zonnebloem: zonnebloom (Geulle) | Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)] III-2-1 |
28688 | zonnewassmelter | zonwassmelter: zonwassmeltjǝr (Geulle) | Gesloten, glazen bak waarin de was door de warmte van de zon gesmolten wordt. De imker kan stukken ruwe raat in een zak van kaasdoek knopen en deze met een steen verzwaard in een grote pan op het vuur zetten. Geleidelijk komt de was door de poriën van de doek bovenop het water drijven. Na afkoeling heeft men dan waskoek. Men kan de ruwe raat echter ook zuiveren met een zonnewassmelter, een soort broeikasje met een deksel van dubbelglas, waarin de stukken ruwe raat worden uitgespreid in een metalen bak met schuine bodem (De Roever, pag. 284). De gesmolten was loopt omlaag in een lekbakje dat met metaalgaas is afgedekt. De zon bleekt de was en oververhitting is op deze wijze niet mogelijk. Men kan echter maar kleine hoeveelheden ruwe raat tegelijk verwerken met de zonnewassmelter. De informant van Q 3 vermeldt dat in zijn plaats deze smelter niet werd gebruikt. [N 63, 129a; N 63, 128b; monogr.] II-6 |
30978 | zool | lap: lap (Geulle) | Ondervlak van schoeisel, dat deel waarop men loopt. [N 60, 76; N 60, 233a] II-10 |
18342 | zool van een schoen | schoenslap: sjoonslap (Geulle), zool: zaol (Geulle) | De zool van een schoen in het algemeen (welke soorten?) [N 60 (1973)] || zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3 |
32455 | zoolbeslag | lap: lap (Geulle) | Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12 |
30833 | zoolleer | zoolleer: zoallę̄ǝr (Geulle) | Dik, stevig leer voor zolen van schoenen. Volgens de informant van L 163a gaat het hier om kuipgelooid leer, d.w.z. leer dat lange tijd met gemalen eikeschors, de run, in een kuip heeft gelegen. Croupon is het deel van de huid, de rug, dat het sterkste en dikste leer levert en dat zeer geschikt is als zoolleer. [N 60, 2a; N 60, 247] II-10 |
30834 | zoolleersoorten | vache: vache (Geulle) | Leersoorten die voor de onderzijde van de schoenen worden gebruikt. Volgens de informant van Q 253 werden deze eertijds steeds plantaardig gelooid, terwijl de informant van Q 32 ten aanzien van rindsleer opmerkt dat het meestal met zout gelooid werd. Onder vachelooiing verstaat men looiing van zoolleer door middel van plantaardige extracten in draaiende vaten. [N 60, 2b; N 60, 247] II-10 |
20189 | zoon | jong: jong (Geulle), joŋ (Geulle, ... ), zoon: zōn (Geulle) | (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2 |
19233 | zorgen voor | bezorgd zijn: bezörg zin (Geulle) | toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20826 | zout | zout: zaut (Geulle), zout (Geulle) | zout [DC 03 (1934)] III-2-3 |