17783 |
zien, kijken |
zien:
zīn (L214a Geysteren)
|
zien [RND]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pien ien de ziej (L214a Geysteren),
Ook wel.
zeeij (L214a Geysteren)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
33602 |
zilveruitje |
zilverlookje:
zilverlökskes (L214a Geysteren)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
19680 |
zitbank |
bank:
bāŋk (L214a Geysteren)
|
bank
III-2-1
|
19719 |
zolder |
zolder:
zōldər (L214a Geysteren)
|
zolder
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen hogen:
klompǝ hyǝgǝ (L214a Geysteren)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
34429 |
zomerverblijf |
schaap(s)stal:
sxǭpsstal (L214a Geysteren)
|
[N 78, 25; monogr.]
I-12
|
32455 |
zoolbeslag |
hoogsel:
hø̜xsǝl (L214a Geysteren)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L214a Geysteren),
zoon:
achter de oo hoort men een korte e-klank
zooen (L214a Geysteren)
|
zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zalt (L214a Geysteren),
zālt (L214a Geysteren)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|