20710 |
broodje |
broodje:
Men kende de volgende soorten broodjes van fijner wittebroodsdeeg of van krentedeeg, al of niet met sucade; saucijzebroodjes van korstdeeg en worstbroodjes van verfijnde wittebroodsdeeg; pistolés
bryətjə (L214a Geysteren),
stoet:
styt (L214a Geysteren)
|
eindkorst van het brood, of klein broodje, meestal gebakken van de rest van het deeg als dat te veel was voor een bak || klein broodje van wittebrood
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
bruətmɛs (L214a Geysteren)
|
broodmes
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
oven:
ǭǝvǝ (L214a Geysteren)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20706 |
broodpop |
buikman:
bukman (L214a Geysteren),
weggenkerel:
wɛgəkeͅl (L214a Geysteren)
|
brood met krenten in de vorm van een man gebakken (sint Nicolaas) || mannetje van deeg met krenten gebakken
III-2-3
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L214a Geysteren)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brøͅx (L214a Geysteren)
|
brug [RND]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
bruud (L214a Geysteren),
brüd (L214a Geysteren)
|
bruid [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
brudegom (L214a Geysteren),
bruigom:
bruugom (L214a Geysteren)
|
bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudje (L214a Geysteren)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
brulleft (L214a Geysteren)
|
bruiloft
III-2-2
|