33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (P175p Gingelom)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šeͅrloͅtə (P175p Gingelom)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P175p Gingelom)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
blaou ɛɛn zwat Xəslaogə (P175p Gingelom)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
kappen:
kapǝ (P175p Gingelom)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
17744 |
slaap |
slaap:
sloəp (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom),
vaak:
[i.e. slaap in de betekenis van moe (*slaap v.h. voorhoofd), red.]
voək (P175p Gingelom)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25342 |
slachten |
dooddoen:
dūǝtun (P175p Gingelom)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
20761 |
slangetje |
clairtje:
Syst. Frings
eklēͅərkəs (P175p Gingelom),
slangetje:
Syst. Frings
sleͅŋskəs (P175p Gingelom)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20647 |
slappe koffie |
doorgietsel:
Syst. Frings
doͅu̯rgīətsəl (P175p Gingelom),
klits:
Syst. Frings
kle̞ts (P175p Gingelom),
klits (P175p Gingelom),
slecht brouwsel:
Syst. Frings
sleͅxt˂ brau̯səl (P175p Gingelom)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (P175p Gingelom),
pīt (P175p Gingelom)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|