e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wit stervormig vlekje op het voorhoofd ster: stē̜ǝr (Gingelom) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Gingelom) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte kaas, wrongel fluitkaas: Syst. Frings  flø͂ͅətkēəs (Gingelom, ... ), platte kaas: Syst. Frings  platə kēəs (Gingelom, ... ) Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
witte kool witte kabuis: wetə kəbāzə (Gingelom), witte kool: wetə ky(3)̄əl (Gingelom) [Goossens 1b (1960)] I-7
witte vlekken (het paard is) gedrukt: gedrø̜kt (Gingelom) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
woest, onachtzaam lopen razen: (razen)  roͅzə (Gingelom), rotsen: roͅtsə (Gingelom) lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2
wolfsdak dak bet gebroken nekken: doak˱ bǝ xǝbrǫwkǝ nękǝ (Gingelom), frans dak: frans doak (Gingelom) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit trensgebit: trɛns˲gǝbiɛ.t (Gingelom), watertoom: wɛtǝrtūm (Gingelom  [(bij ruiters)]  ) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wolschaap wolschaap: wolskōp (Gingelom) Schaap van een ras dat vooral goed is voor de wol. [N 77, 1g] I-12
wonde wonde: won (Gingelom) een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2