e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
navelbandje navelbandje: naovelbendje (Grathem) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: naif (Grathem) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neet, luizenei neet: idiosyncr.  neet (Grathem) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
nek nek: nak (Grathem) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nerf van de weide groes: grōs (Grathem) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerven: WLD  nervə (Grathem) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest bocht: mv. bücht  bôcht (Grathem) nest III-4-1
neteldoek doek: dōk (Grathem) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus neus: naas (Grathem) neus [DC 01 (1931)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gevel (Grathem), kokker: koeoker (Grathem), snuits: snoets (Grathem) neus [DC 01 (1931)] III-1-1