20282 |
navelbandje |
navelbandje:
naovelbendje (L326p Grathem)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
naif (L326p Grathem)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
idiosyncr.
neet (L326p Grathem)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17629 |
nek |
nek:
nak (L326p Grathem)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32853 |
nerf van de weide |
groes:
grōs (L326p Grathem)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerven:
WLD
nervə (L326p Grathem)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24215 |
nest |
bocht:
mv. bücht
bôcht (L326p Grathem)
|
nest
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L326p Grathem)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L326p Grathem)
|
neus [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (L326p Grathem),
kokker:
koeoker (L326p Grathem),
snuits:
snoets (L326p Grathem)
|
neus [DC 01 (1931)]
III-1-1
|