19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spenəjōͅgər (L244b Griendtsveen)
|
raagbol [SGV (1914)]
III-2-1
|
26932 |
recht stuk van een wijk |
recht stuk:
recht stuk (L244b Griendtsveen)
|
[II, 31]
II-4
|
26933 |
rechterarm van een wijk |
rechtse arm:
rɛxtsǝ ɛrǝm (L244b Griendtsveen)
|
[II, 31b]
II-4
|
26979 |
rechtse gravers |
rechtse gravers:
rɛxtsǝ grāvǝrs (L244b Griendtsveen)
|
Turfgravers die naar rechts de turf weggraven. Dit gebeurt bij het graven van de turf naar het hoge toe. [II, add.]
II-4
|
24302 |
restant vissen |
fuik:
föök (L244b Griendtsveen)
|
fuik [SGV (1914)]
III-4-2
|
27085 |
richter |
richter:
rextǝr (L244b Griendtsveen)
|
Loopplank tegen het schip op. [II, 94]
II-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
rēͅs (L244b Griendtsveen),
rês (L244b Griendtsveen)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)]
I-7
|
18396 |
ring |
ring:
rēŋ (L244b Griendtsveen)
|
Een wal turf van ongeveer negen lagen turven dik hoog. [II, 80c]
II-4
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
afhalen:
afhoale (L244b Griendtsveen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
27117 |
ritsen |
uitritsen:
uitritsen (L244b Griendtsveen),
veld afsnijden:
vɛlt afsnē̜jǝ (L244b Griendtsveen)
|
Een scheiding maken op de veengrond. [II, 123]
II-4
|