21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) hangen:
hange (Q193p Gronsveld)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
bōtse (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
stevige benen:
sjtevige bejn (Q193p Gronsveld)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
jasselemangen?:
jazzelemange (Q193p Gronsveld),
miezelen:
[Een kaartspel met troef en 5 kaarten in hand proberen van 25 punten naar 0 te gekomen....(dit is wel een zeer kort spelregel uitleg).
miezele (Q193p Gronsveld),
schelepieteren:
sjele pietere (Q193p Gronsveld),
zevenschramen?:
zievesjreume (Q193p Gronsveld)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bōkke (Q193p Gronsveld)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22095 |
<naam> |
haan:
hoͅən (Q193p Gronsveld),
kotje:
køͅtsjə (Q193p Gronsveld),
mei:
de mei sjteke (Q193p Gronsveld),
mèij (Q193p Gronsveld),
mei steken:
de mei sjteke (Q193p Gronsveld)
|
2. Naamdag. || De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
rouwsjaal:
rouwsjaal (Q193p Gronsveld)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18748 |
[foulard] |
foulard (fr.):
<Fr. foulard.
volaar (Q193p Gronsveld)
|
vierkant halsdoek voor mannen
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kavekje:
kevêkske (Q193p Gronsveld),
kazavek:
korte nauwsluitende damesblouse
kasjevèk (Q193p Gronsveld)
|
[kevêkske]: zie "kazjevêkske". || kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
ǭǝks (Q193p Gronsveld)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|