22441 |
gemaskerd persoon |
maske:
maske (Q193p Gronsveld),
(Ook: mom. z.a.)
maske (Q193p Gronsveld),
mom:
mom (Q193p Gronsveld),
Mnl. momme: gemaskerde.
mom (Q193p Gronsveld),
verklede:
Zie tek. [afbeelding pag. 518].
verklejde (Q193p Gronsveld)
|
3. Gemaskerd persoon. || Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] || Gemaskerde en verklede carnavalsvierder. || Vermomd persoon tijdens de "vastelaovend".
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
laag:
lieg (Q193p Gronsveld),
lèg (Q193p Gronsveld),
vaal:
vaol (Q193p Gronsveld)
|
slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33670 |
gemeenteweide |
broek:
brōk (Q193p Gronsveld)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18958 |
gemene vrouw |
krak:
krak (Q193p Gronsveld),
kurij:
kurej (Q193p Gronsveld),
cf. Schuermans p. 309 s.v. "kurrie, kirie"boosaardig meisje etc.;misschien verbastering van "kreng
kurej (Q193p Gronsveld),
lodder:
lôdder (Q193p Gronsveld),
taats:
taatsj (Q193p Gronsveld),
tang:
tang (Q193p Gronsveld),
tooi:
cf. Schuermans p. 735 s.v. "tooi"= slechte uitspraak van teef
tôj (Q193p Gronsveld)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || vrouw (gemene -) || vrouw (kwaadaardige -)
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
gemoed || het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
geheilt (du.):
gehejld (Q193p Gronsveld),
genezen:
genëze (Q193p Gronsveld)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
content zijn:
kontént zien (Q193p Gronsveld)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachthoeve:
paxhūi̯f (Q193p Gronsveld)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
gerempsj (Q193p Gronsveld),
gerèmsj (Q193p Gronsveld)
|
geraamte [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
vaardig:
veerdig (Q193p Gronsveld),
verdig (Q193p Gronsveld),
vêrdig (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar, gereed || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|