22458 |
mei |
mei:
mei (Q193p Gronsveld),
mèij (Q193p Gronsveld)
|
3. Versierde tak op huis waarvan het hoogste punt bereikt is. || De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (Q193p Gronsveld),
meiboom:
meiboum (Q193p Gronsveld),
mèijboüm (Q193p Gronsveld)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Meiboom, groene afgehouwen boom, met linten enz. versierd en in Zuidlimburgse dorpen op bepaalde plaatsen opgesteld. || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (Q193p Gronsveld)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenstok:
tronk van de meeidoornheg
duünesjtôk (Q193p Gronsveld),
heggenbloei:
hegkebleuj (Q193p Gronsveld)
|
meidoornbloesem || meidoornheg
III-4-3
|
24331 |
meikever |
kever:
kèfver (Q193p Gronsveld),
meikever:
Gronsveld Wb
mèikëver (Q193p Gronsveld),
mullender:
muülener (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meid:
medj (Q193p Gronsveld),
meidje:
mèdeke (Q193p Gronsveld),
mèitske (Q193p Gronsveld)
|
meisje
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
liefste:
leefste (Q193p Gronsveld),
meid:
mejd (Q193p Gronsveld)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aonsjtaonde (mejd) (Q193p Gronsveld),
aonstaonde (Q193p Gronsveld),
meid:
mejd (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde (vrouw) || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
meken:
mɛkǝ (Q193p Gronsveld),
mettelen:
mɛtǝlǝ (Q193p Gronsveld)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
24543 |
melde |
belboom:
mn doorgegroeide melde
bélboüm (Q193p Gronsveld)
|
melde
III-4-3
|