19741 |
wastafel, wasbak |
lavabo:
lavveboo (Q193p Gronsveld)
|
wastafel
III-2-1
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
loop:
voor een zinken tobbe
loep (Q193p Gronsveld),
loopje:
voor een zinken tobbe
luupke (Q193p Gronsveld),
tijn:
voor een houten tobbe
tein (Q193p Gronsveld),
zinken bak:
zeenke bak (Q193p Gronsveld)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wǭtǝrblǭs (Q193p Gronsveld)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
daamp (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
gadem:
gajem (Q193p Gronsveld),
gäojem (Q193p Gronsveld)
|
damp || wasem || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24273 |
waterhoen |
waterhoentje:
woaterheuneke (Q193p Gronsveld),
wäoterheuneke (Q193p Gronsveld)
|
waterhoen || waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20484 |
waterige kost |
schotelwater:
sjoëtelwaoter (Q193p Gronsveld),
zuip:
voornamelijk bij vee
zuep (Q193p Gronsveld)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
marmiet:
kopere waterketel casserol = ijzeren waterketel
mermit (Q193p Gronsveld),
moor:
moer (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
moér (Q193p Gronsveld),
theeketel:
theekèëtel (Q193p Gronsveld)
|
bep. gietijzeren ketel || berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24632 |
waterloot |
waterscheut:
ideosyncr.
wêlle sjuüt (Q193p Gronsveld)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wǭǝtǝrpas (Q193p Gronsveld)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
wäoterpokke (Q193p Gronsveld)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|