19450 |
de heg knippen |
scheren:
sjère (Q193p Gronsveld)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opslaan:
ǫpšluǝn (Q193p Gronsveld)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
laveien:
Van Dale: laveien, 1. (gew.) leeglopen, straatslijpen, lanterfanten...
lavaoje (Q193p Gronsveld),
op rits:
op rits (Q193p Gronsveld)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
22389 |
de kaarten couperen |
kappen:
kappe (Q193p Gronsveld)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
geve (Q193p Gronsveld),
uitdelen:
oétdejle (Q193p Gronsveld)
|
2. Geven (kaartterm). || De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
mengelen:
mijngele (Q193p Gronsveld),
Mnl. mengelen: o.a. mengen, vermengen.
myngele (Q193p Gronsveld)
|
Mengen, onder of met iets anders, inz. bij het kaartspel. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
sjteke (Q193p Gronsveld)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
zwikken:
(de kar) žwek (Q193p Gronsveld)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) toerijten:
t ̇ǫu̯rī.tǝ (Q193p Gronsveld),
(de voor) toeslepen:
tǫu̯šlē ̞ǝpǝ (Q193p Gronsveld)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
34230 |
de melk inhouden |
droogmaken:
drȳx mǭkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|