31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
noǝtstal (L249p Grubbenvorst)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hoeken (mv.) ; heuk
hook (L249p Grubbenvorst)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
hoekschop:
hoekschop (L249p Grubbenvorst)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
ring:
rink (L249p Grubbenvorst)
|
hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
ringen:
ringe (L249p Grubbenvorst)
|
hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hōōs (L249p Grubbenvorst)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hŏŏmmel (L249p Grubbenvorst)
|
hommel [SGV (1914)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
kloet (L249p Grubbenvorst)
|
kluit [SGV (1914)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hŏŏnk (L249p Grubbenvorst)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honig:
honex (L249p Grubbenvorst)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|