e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keffen keffen: keffen (Gruitrode, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: keigele (Gruitrode) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: keigels (Gruitrode) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kalder (Gruitrode), Ki-jk dèè hèèt ziêker water inne kalder: zijn broekspijpen zijn te kort  kalder (Gruitrode) kelder [ZND 36 (1941)] III-2-1
kennen kunnen: Es ¯r mich zi-jne naam neet gezagd hauw, zuiw ich hem neet miêr gekandsj (of herkandsj)höbbe  könne (Gruitrode) kennen III-1-4
kerel kerel: det is eine rouwe kèrel (Gruitrode), kèrel (Gruitrode) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] III-3-1
keren draaien: drājǝ (Gruitrode) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerkhof kerkhof: kerkif (Gruitrode), o  et kerkhif (Gruitrode) Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3
kerkklok klok: de kleepel van de klok (Gruitrode) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kerkuil kerkuil: körki-jl (Gruitrode) kerkuil III-4-1