e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
monnikskap duivelskoren: di-jvelskure (Gruitrode) monnikskap III-4-3
mooi, helder weer goed weer: good wéér zeen (Gruitrode), schoon weer: sjōēn wéér zeen (Gruitrode) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4
moot vis schijf: shi-jf (Gruitrode) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen grommelen: de dial. assimilatie moet worden gezien onder invloed van o.a. gròmmele  gròmmele (Gruitrode) mompelen III-1-4
morsen knoeien: knoeien (Gruitrode) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mosterd mosterd: moster (Gruitrode), mosterd (Gruitrode), mostert (Gruitrode) mostaar || mostaard || mosterd [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: mot (Gruitrode, ... ), motsnuffel: ook in ZND 31, 038  motsniffel (Gruitrode) mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] || mot, vlindertje III-4-2
motregen, fijne regen het kan niet aan de gang komen: ⁄t kàn neet aanne gàng kómme (Gruitrode), motregen: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  motrèèngel (Gruitrode), muggenpis: méggepis (Gruitrode), muggenzeik: méggezèjk (Gruitrode), neetsel: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  neetsel (Gruitrode), stof: stof (Gruitrode), van de kromme: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees). ps. wel vermeld op blz. 258: dèè kròmme rèèngel!  van dèè kròmme (Gruitrode) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen daar valt het van de kromme: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  doa viltsj van dèè kròmme (Gruitrode), druppelen: dréppele (Gruitrode), neetselen: neetsele (Gruitrode), (= motregenen).  neetsele (Gruitrode), stuiven: het stoft (Gruitrode) miezelen, motregenen || motregen, fijne regen || stofregenen [ZND 38 (1942)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mouw mouw: moew, moewke (Gruitrode), twee moewe (Gruitrode) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3