id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18108 | uitslag onder de neus | brand: brand (Gruitrode) | Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] III-1-2 |
32416 | uitspannen | uitspannen: ū.tspanǝ (Gruitrode) | Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10 |
21133 | uitwijken | afzetten: āf˲zętǝ (Gruitrode) | Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10 |
21387 | unster | ponder: pinjer (Gruitrode) | De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)] III-3-1 |
34061 | vaars | vaars: vērs (Gruitrode), vɛ̄rs (Gruitrode) | Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11 |
19492 | vaatdoek | schotelplag: sjutelplagk (Gruitrode), sxōtəlplak (Gruitrode), schotelvod: sjōētelvòd (Gruitrode), sjutelvod (Gruitrode) | Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] || vaatdoek || zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)] III-2-1 |
28963 | vademen | vamen: vīmǝ (Gruitrode) | Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7 |
20330 | vader | vader: vajer (Gruitrode), voajer (Gruitrode) | vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2 |
33795 | vagina, geslachtsorgaan van de merrie | vazel: vā.zǝl (Gruitrode) | Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9 |
19454 | vak van een kast | hoek: hook (Gruitrode), kastje: kèsje (Gruitrode) | Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] III-2-1 |