| 18108 |
uitslag onder de neus |
brand:
brand (L366p Gruitrode)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (L366p Gruitrode)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
| 21133 |
uitwijken |
afzetten:
āf˲zętǝ (L366p Gruitrode)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
| 21387 |
unster |
ponder:
pinjer (L366p Gruitrode)
|
De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
| 34061 |
vaars |
vaars:
vērs (L366p Gruitrode),
vɛ̄rs (L366p Gruitrode)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
| 19492 |
vaatdoek |
schotelplag:
sjutelplagk (L366p Gruitrode),
sxōtəlplak (L366p Gruitrode),
schotelvod:
sjōētelvòd (L366p Gruitrode),
sjutelvod (L366p Gruitrode)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] || vaatdoek || zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
| 28963 |
vademen |
vamen:
vīmǝ (L366p Gruitrode)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
| 20330 |
vader |
vader:
vajer (L366p Gruitrode),
voajer (L366p Gruitrode)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
| 33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
vazel:
vā.zǝl (L366p Gruitrode)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
| 19454 |
vak van een kast |
hoek:
hook (L366p Gruitrode),
kastje:
kèsje (L366p Gruitrode)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|