18166 |
weer genezen |
weer genezen:
weer genèze (L366p Gruitrode)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
19346 |
weerbarstig |
wars:
wèèrsen iêzel, deste bös
wèèrs (L366p Gruitrode)
|
dwars, koppig
III-1-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wéérleecht (L366p Gruitrode),
(= substantief).
wéérleecht (L366p Gruitrode)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weèr (L366p Gruitrode)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
sjang hēt eine dikke kləppəl op de weg zeen ligge (L366p Gruitrode)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
grissen:
grissen (L366p Gruitrode),
pikken:
pikken (L366p Gruitrode)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33663 |
wei |
dries:
drēs (L366p Gruitrode),
kaaswei:
kii̯ǝzwęi̯ (L366p Gruitrode),
wei:
wē̜i̯ (L366p Gruitrode),
węi̯ (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32969 |
welig, gelp |
gellig:
gellig (L366p Gruitrode)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21528 |
welkom |
welkom:
hie is er altied wilkom (L366p Gruitrode)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
wenkbrauwen (L366p Gruitrode)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|