e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen blutsen: blŭtsje (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones U: zoals in wurm, gud (goot), put (put) wordt ongeveer uitgesproken zoals de \\ in t Engelse woord: the.  blutsje (Gulpen), WLD  blutsche (Gulpen, ... ) blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knibbelen knibbelen: knibbele (Gulpen) Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: knee (Gulpen, ... ), knéé (Gulpen), knɛ.ij (Gulpen) knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knieholte hees: hĕs (Gulpen) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje knielbankje: kneelbaenkske (Gulpen) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: knele (Gulpen) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen knielkussen: kneelkösse (Gulpen) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen kniezen: kneeze (Gulpen), kniesje (Gulpen), treuren: treure (Gulpen) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Gulpen, ... ), nijpen: niepe (Gulpen), pitsen: pitsche (Gulpen), pitsje (Gulpen) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker huif: hūūf (Gulpen), marbel: marbel (Gulpen) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] III-3-2