34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q203p Gulpen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkar (Q203p Gulpen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
beuke (Q203p Gulpen),
beuken (Q203p Gulpen),
bäöeke (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
grijnen:
griene (Q203p Gulpen),
janken:
janke (Q203p Gulpen),
joenken:
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones \'oe = lang uitgesproken\' (?)
joenke (Q203p Gulpen),
krijsen:
kriesje (Q203p Gulpen),
kriessen (Q203p Gulpen),
krijten:
krieten (Q203p Gulpen),
schreien:
sjreie (Q203p Gulpen)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
19068 |
huilen, schreien |
krijsen:
kriesje (Q203p Gulpen)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (Q203p Gulpen)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoeshotte (Q203p Gulpen)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
karkol (Q203p Gulpen),
kerrekol (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
krakol (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
huismus:
hoesmusj (Q203p Gulpen),
mus:
musj (Q203p Gulpen),
mösj (Q203p Gulpen)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
hoesvleeg (Q203p Gulpen),
vlieg:
vleeg (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
vuilnis:
voelnis (Q203p Gulpen)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|