23976 |
bestialiteit |
beestigheid:
bieëstighèèd (Q203p Gulpen)
|
Bestialiteit, geslachtsomgang met wezens van een andere natuur. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
aalber:
elbere (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones aardbeien
elbere (Q203p Gulpen),
bes:
WLD
bes (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
bramel:
brommele (Q203p Gulpen),
brŏmmel (Q203p Gulpen),
brŏmmelle (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones bramen
brommele (Q203p Gulpen),
wolber:
wolbere (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones bosbessen (waldberen)
wolbere (Q203p Gulpen)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)] || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
bedonderd:
bedondert (Q203p Gulpen),
beduizeld:
beduzeld (Q203p Gulpen),
beteuterd:
betöëterd (Q203p Gulpen),
onnozel:
onnuëzel (Q203p Gulpen)
|
beteuterd [SGV (1914)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19014 |
beteuterd kijken |
zich bescheten voelen:
zich besjeëte väöle (Q203p Gulpen),
zich gekuld voelen:
zich gekuld väöle (Q203p Gulpen)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝtǫŋ (Q203p Gulpen)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
storten:
štǫrtǝ (Q203p Gulpen)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
30045 |
betonijzer |
vlechtwerk:
vlɛxwęrǝk (Q203p Gulpen)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄ǝlǝ (Q203p Gulpen)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30040 |
betonzand |
maasgrind:
mās˲grent (Q203p Gulpen),
stol:
štǫl (Q203p Gulpen)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|
21516 |
betrappen |
attraperen (<fr.):
attraperen (Q203p Gulpen),
betrappen:
betrappen (Q203p Gulpen)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|