33342 |
schaapherder |
herder:
hęrdǝr (Q203p Gulpen),
schaapsherder:
sxǭpshęrdǝr (Q203p Gulpen),
scheper:
šipǝr (Q203p Gulpen),
šīǝpǝr (Q203p Gulpen)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
šiǝr (Q203p Gulpen)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
19473 |
schaarde |
schaar:
sjaor (Q203p Gulpen)
|
Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25068 |
schaars |
knap:
knap (Q203p Gulpen),
nee:
nui (Q203p Gulpen),
schriel:
schriel (Q203p Gulpen)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
ijsschaats:
iesschààtsen (Q203p Gulpen),
schaats:
schaats (Q203p Gulpen),
sjaatse (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schaatse (Q203p Gulpen),
sjaatse (Q203p Gulpen)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30639 |
schabloneerkwast |
schabloneerkwast:
šablǝnērkwas (Q203p Gulpen)
|
Kwast die bij het schabloneren wordt gebruikt. Bij dit procédé wordt een in bordpapier of dun plaatmateriaal uitgesneden patroon met verf gevuld. De schabloneerkwast dient van zeer veerkrachtig haar vervaardigd te zijn, niet te klein en middelmatig langharig (Zwiers II, pag. 316). [N 67, 35]
II-9
|
30673 |
schablonenmes |
schabloonmes:
šablōnmɛts (Q203p Gulpen),
schabloonsnijder:
šablōnšni.jǝr (Q203p Gulpen)
|
Mesje dat bij het aanbrengen van letters of afbeeldingen op glas gebruikt wordt voor het uitsnijden van het patroon in de schablonen en mallen. [N 67, 54e]
II-9
|
19081 |
schaden (ww.) |
scha:
sjaa (Q203p Gulpen)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
nok:
nòk (Q203p Gulpen),
scheem:
der schejm (Q203p Gulpen),
schaím (Q203p Gulpen),
sjeēm (Q203p Gulpen),
sjéém (Q203p Gulpen),
ps. niet omgespeld!
schäm (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|