17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteroet goan (Q203p Gulpen),
wijken:
wieke (Q203p Gulpen)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
stop:
štǫp (Q203p Gulpen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
bats:
batse (Q203p Gulpen),
batterij:
batterie (Q203p Gulpen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterrad (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (Q203p Gulpen)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24438 |
adder |
adder:
adder (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
adder (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] || nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
oam (Q203p Gulpen)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
oame (Q203p Gulpen)
|
ademen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
oar (Q203p Gulpen),
oare (Q203p Gulpen)
|
ader [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24464 |
admiraalsvlinder |
pepel:
piejepel (Q203p Gulpen)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|