19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
bɛ vuər spɛələ ɛs gəvoərlək (P195p Gutshoven)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
das nə gəvoərləkə kijəl (P195p Gutshoven)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21322 |
gevangenis |
cachot (<fr.):
Van Dale: cachot (<Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.
kasjot (P195p Gutshoven),
gevang:
Xəva͂[ə}ŋ (P195p Gutshoven),
prison (<fr.):
pərz[ou}ŋ (P195p Gutshoven)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
gevel:
gi(i̯)əvəl (P195p Gutshoven)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
chəvyəllich (P195p Gutshoven)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
douəf (P195p Gutshoven)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
chəvreiich (P195p Gutshoven)
|
hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
19042 |
giechelen |
giechelen:
gichələ (P195p Gutshoven)
|
Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
21325 |
gierigaard |
giere beest:
gi[j}ər bɛs (P195p Gutshoven)
|
gierigaard [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
het regent dat het giet:
riəŋəldə dat gouət (P195p Gutshoven),
spuiten:
t wetter speujet oët de kaëndjel
spøͅjet (P195p Gutshoven)
|
gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|