32872 |
handvatten |
krukken:
krø̜kǝ (L429p Guttecoven)
|
Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5]
I-3
|
31701 |
handvatten van de trekzaag |
zeegstekken:
zē̜xštɛkǝ (L429p Guttecoven)
|
De twee in het verlengde van het zaagblad van de trekzaag bevestigde handvatten. [N 18, 128a; N 50, 17b]
II-12
|
19566 |
handveger, stoffer |
handborstel:
hendjbeusjtel (L429p Guttecoven),
handveger:
hendjvaiger (L429p Guttecoven)
|
het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met stugge haren [DC 15 (1947)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met zachte haren [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
25056 |
handvol |
handvol:
hàmfel (L429p Guttecoven)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zēf (L429p Guttecoven)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (L429p Guttecoven)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangslot (L429p Guttecoven),
kluister:
kloester (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel schreeuwen:
hel sjreve (L429p Guttecoven)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25147 |
hard waaien |
boezen:
boeze (L429p Guttecoven)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25027 |
hard, luid |
hel:
hĕl (L429p Guttecoven),
hèll (L429p Guttecoven)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)] || luid [SGV (1914)]
III-4-4
|