33074 |
langgerekt hok |
hoop:
hǫu̯p (L429p Guttecoven)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
24418 |
langpootmug |
langpoot:
langpoot (L429p Guttecoven)
|
langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange weg:
lange wik (L429p Guttecoven)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25079 |
langzaam, traag |
vuil:
voel (L429p Guttecoven)
|
langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantêr (L429p Guttecoven)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18980 |
laster |
laster:
laster (L429p Guttecoven)
|
laster [SGV (1914)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lestig (L429p Guttecoven)
|
lastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loate (L429p Guttecoven)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
22076 |
laten uitvliegen |
uitlaten:
oet-loatə (L429p Guttecoven)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23752 |
laten wijden |
inzegenen:
inzaegene (L429p Guttecoven),
laten zegenen:
laote zaegene (L429p Guttecoven),
zegenen:
zaegene (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|