21861 |
bestellen |
bestellen:
besjtèèlə (L429p Guttecoven)
|
opdracht geven om waren af te leveren of te bewaren [bestellen, commanderen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vas wear (L429p Guttecoven)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
bes:
WLD
bes (L429p Guttecoven),
duivelskers:
duvelskeesj (L429p Guttecoven),
erbel:
èrbel (L429p Guttecoven),
warbel:
warbel (L429p Guttecoven)
|
bessen [SGV (1914)] || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21471 |
betalen |
betalen:
betaale (L429p Guttecoven),
betàòlə (L429p Guttecoven)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)] || de betaling voor bijv. geleverde goederen [paai] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
versuft:
versuft (L429p Guttecoven)
|
beteuterd [SGV (1914)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
betrappen:
bètrappə (L429p Guttecoven)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
betrikt (L429p Guttecoven),
zich betrekken:
zieh betrèèkke (L429p Guttecoven)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beugele (L429p Guttecoven)
|
Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
beugel:
beugle (L429p Guttecoven)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
buik (L429p Guttecoven)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|